Maria van Ackere, geb. Doolaeghe

Ackere (Maria van, geb. Doolaeghe), geb. te Dixmuiden 25 Oct. 1803, leerde te Ieperen Fransch en Vlaamsch in de zusterschool en werd reeds in 1826 als dichteres bij een prijskamp met goud bekroond.

Onder hare beste gedichten behooren: Aan de Belgische Dichters, in de Nederd. Letteroefeningen van Oct. 1833; Dichtstuk bij de inhuldiging van den nieuwen steenweg van Dixmude op Pervysen, 1840; Madelieven, Dixm. 1840; Palfijn (uitvinder van den forceps), vaderl. gedicht, Gent, 1848; St. Godelieve, legende uit de XI eeuw, dichtwerk, 1849; De Avondlamp, 1850, waarin haar Huwelijksheil, geschreven na haar huwelijk (in 1836) met Van Ackere, verloskundige te Kortrijk; Den weledelen Heere de Breyne-Peellaert, herkozen als burgemeester der stad Dixmude, Dixm. 1855; De schoone kunsten in België, prijsvaers, bekroond in 1857 te Gent; Zetternam, 1857; Winterbloemen, Gent, 1868; Najaarsvruchten, 1869; Petronella Moens, Hollands blinde dichteres, Antw. 1872; Vreemde harpen, vertalingen, Gent, 1873; Nieuwe dichtbundel, Gent, 1873. Hare Vereenigde Dichtwerken verschenen te 's-Gravenhage in 1876. Zij overl. te Dixmuiden 7 Apr. 1884. Van haar verscheen daarna: Jongste dichtbundel, met het portret van de schrijfster op 80-jarigen ouderdom, Roeselare, 1884.