Sint Servaes legende/Dèrde book XX

Trök


donne: *)dun (geplant).
gerompen: *)gerimpeld.

van minne comet ons alle goet:
 die minne maket reinen moet.
 Wat soude ic ane minne dan?

hoe mochte ic dat voor goet ontfaen,
 dat hi mi dorperlike bade
 dat hi mi moeste ombevaen?

tuonte: *)toonen
gebluot: *) bloeiend

Het sijn goede nieuwe maren
 dat die vogel openbare
 singen daer men bloemen siet.
 tot dien tiden in den jare
 stonde wel dat men vro ware:
 lacen, des en ben ic niet.

Die vogelen doen ane schijn
 dat si die bome sien gebloet.
 haer sanc maket mi den moet
 so goet dat ic vro bin
 ende trurich niet can sijn.

ic bat hare in der caritaten
 dat si mi moeste al ombevaen.

huote: *)bewaking.
mite slêt: *)draagt de roede.

So wie den vrouwen settet hoede,
 die doet dat dicke evel staet.
 wel menich man draget die roede
 daer hi sich selven mede slaet.

vliuse: *)verlies.

geschiedet*) mi alse den swane
 die singet alse hi sterven sal,
 so verliese ic te vele daer ane.
*)Misschien in het oorspronkelijk Limburgsch: gescege?

snodelhede: *)onwaardige, armzalige dingen.

deemsternesse: *)duisternis

Het hier en elders in den Brandaen voorkomende aerme scaren (zie Bonebakker's Aant., p. 8) met De Vries, Verwijs, Verdam e.a. te veranderen in een door De Vries gemaakt Mnl. woord harmschare (straf, kwelling), dat nergens in de Duitsche redacties voorkomt, schijnt mij niet alleen onnoodig maar zelfs verkeerd. Het Comb. Hs. dat spreekt van ‘keitivegher scaren’ had De Vries kunnen waarschuwen. De uitdrukking is op de bewuste plaatsen volkomen goed te verdedigen. Maerlant spreekt van ‘blide scare’ voor hemel-bewoners; zie Stroph. Ged. edd. Franck en Verdam, p. 135). Doch wij hebben hier een der niet zeldzame gevallen waarin de oudere philologie, tegen de overlevering in, en met verwerping van het voor de hand liggende als te eenvoudig, zich vermeide in de spelingen van haar critisch vernuft.